Terug naar

Ontwerpstappen

Dit hoofdstuk is uitsluitend gewijd aan de lucht-aardwarmtewisselaar.

De installatie van een aardwarmtewisselaar kan overwogen worden, op twee voorwaarden:

  • Het terrein moet voldoende groot zijn. Het moet namelijk mogelijk zijn om 15 à 40 meter aan buizen te leggen, indien mogelijk dicht bij het gebouw en niet onder het gebouw (verlies aan doeltreffendheid van de koeling).
  • De aardwarmtewisselaar moet verbonden zijn met een ventilatiesysteem type C of D. Rekening houdend met de drukverliezen die door de aardwarmtewisselaar veroorzaakt worden, wordt ten stelligste aanbevolen om deze te combineren met een mechanisch ventilatiesysteem. Als de aardwarmtewisselaar uitsluitend gebruikt wordt voor koeling, kan een volledig natuurlijk ventilatiesysteem overwogen worden, op voorwaarde dat de thermische trek volstaat (zie inrichting Free-cooling, pagina Luchtbeweging aan de basis van ventilatieluchtdebieten). Het zou echter bijzonder jammer zijn, mocht de aardwarmtewisseling ook niet in de winter gebruikt worden om de lucht voor te verwarmen.

Het ontwerp van een aardwarmtewisselaar doorloopt de volgende stappen:

Er moet gestreefd worden naar het ontwerpen van een aardwarmtewisselaar die een doeltreffendheid van 80% biedt. D.w.z. dat 80% van het temperatuurverschil tussen de grond en de buitenlucht overgedragen wordt op de lucht die in de aardwarmtewisselaar wordt geblazen. Verder zal het ontwerp ook een te groot bijkomend verbruik van de ventilator moeten vermijden.

Laatste herziening op 14/07/2016