Terug naar

Begrippen en indicatoren

Functies van de voorzieningen voor hemelwaterbeheer (VHB) :

  • Verzameling

    Het water wordt verzameld door middel van leidingen of goten, bijvoorbeeld bij het hergebruik van water van daken en straten, of het vloeit rechtstreeks af naar de VHB, via de omliggende oppervlakken.
  • Buffering

    De opslag van een neerslagepisode is de essentiële functie van de extensieve voorzieningen voor hemelwaterbeheer.
  • Afvoer

    Het water wordt afgevoerd door infiltratie in de bodem, door evapotranspiratie en/of verwijdering naar een afvoerpunt. Idealiter en in de eerste plaats wordt het water geïnfiltreerd . Daarna en bij erg hevige regenval of in het geval van een weinig doorlatende bodem wordt het afgevoerd naar een afvoerpunt (netwerk, putten of opvangbekken). Deze verschillende manieren van afvoer worden gecombineerd in functie van hun eigen capaciteit. Bij voorbeeld, de wadi kan alleen gebruikt worden, als volwaardige alternatieve techniek of in combinatie met andere technieken. En ook al zijn de volumes die via evapotranspiratie afgevoerd worden miniem ten opzichte van de geïnfiltreerde volumes, toch moet de evaporatie bevorderd worden door middel van beplanting om met name warmte-eilanden te bestrijden.
  • Zuivering

    De meeste VHB dragen bij tot de zuivering van het afvloeiingswater.

Stroomgebied

Een   stroomgebied   is een topografische oppervlakte die wordt afgebakend door waterscheidingen en waarin al het hemelwater eenzelfde afvoer heeft: een waterloop, een vijver enz. Men verwart vaak kamlijnen met waterscheidingen. Maar geologische variaties (een doorlatende bodem) kunnen verschillen veroorzaken tussen de topografie en de ondergrondse stroming. Elk   stroomgebied  is verdeeld in een aantal elementaire bekkens (soms substroomgebieden genoemd) die overeenkomen met de voedingsoppervlakte van de zijtakken die in de hoofdwaterloop uitmonden. Het   stroomgebied  of de substroomgebieden vormen de geografische eenheid waarop men de analyse van de hydrologische cyclus en zijn gevolgen baseert.

Terugkeerperiode

Statistische tijd van het optreden van een neerslag met een gemiddelde intensiteit en een gegeven duur. Zo noemt men neerslagepisodes die zich statistisch ongeveer om de tien jaar op een gegeven plaats voordoen "tienjarige neerslag".

Infiltreerbare bodem (of ondergrond)

Een bodem wordt pas als "infiltreerbaar" beschouwd als hij aan alle volgende voorwaarden voldoet:

  • doorlatende bodem (hydraulische geleidbaarheid > 20 mm/u);
  • doorlatende oppervlaktebedekking (gras, aanplanting of poreus, infiltrerend materiaal... met een infiltratievermogen > 20 mm/u);
  • terrein buiten de waterwinning- en beschermingsgebieden (Natura 2000);
  • niet-vervuilde bodem;
  • diepe grondwaterlaag (ten minste 1 m, beter 2 m, tussen de bodem van het werk en de bovenkant van de grondwaterlaag).

Doorlatendheidstest

Dit is een eenvoudige test om de doorlatendheidscoëfficiënt van een bodem te bepalen.

Voorbereiding:

  • Graaf een put tot op de diepte waarop de infiltratievoorziening zal worden aangelegd. De bodem van de put moet perfect vlak zijn. De doorsnede is afhankelijk van een gemakkelijke uitvoering op basis van de diepte (bijvoorbeeld 0,40 x 0,40 m voor een diept van 0,50 m).
  • Bedek de bodem van de put met fijn grind van 1 tot 2 cm om slijkvorming te voorkomen.
  • Plaats een peilstok vanaf de bodem van de put (bijvoorbeeld een duimstok vastgemaakt op een houten lat die in de bodem van de put wordt geplaatst).

Vooraf bevochtigen : Aangezien een droge bodem water sneller absorbeert dan een natte, moet de put vooraf nat worden gemaakt gedurende ongeveer 1 uur. Zorg ervoor dat hij in deze tijdspanne niet opdroogt. Deze handeling geeft een realistischer resultaat. Vul de put vervolgens met water.

Test:

  • Vul de put met water tot een hoogte van 20 tot 25 cm.
  • Noteer het uur en het niveau van het water in een tabel.
  • Controleer het daaropvolgende half uur elke tien minuten het waterpeil en noteer het resultaat. Bij bodems met een slechte doorlatendheid de meetperiode verlengen met 30 tot 60 minuten.

Praktisch voorbeeld

ActiesUurInfiltratieduur in minutenWaterpeil in het graafwerk in cmWijziging van het waterpeil in cm

Meting van het peil

10:28

22.5

Meting van het peil

10:38

10

17.0

5.5

Vullen met water

Meting van het peil

10:40

24.0

Meting van het peil

10:50

10

19.0

5.0

Vullen met water

Meting van het peil

10:54

21.0

Meting van het peil

11:05

11

16.0

5.0

Totalen

31

15.5

  • Infiltratiegraad

Vergelijking

  • 0,5 cm/min = 8,33.10 -5  m/s komt overeen met een zandige en dus zeer doordringbare bodem.

Hydraulische geleidbaarheid  van verschillende soorten bodems

GrondsoortHydraulische geleidbaarheidin mm/uHydraulische geleidbaarheidin cm/min Hydraulische geleidbaarheid  in m/s
Grof zand

500

8,33.10 -1

1,4.10 -4

Fijn zand

20

3,33.10 -2

5,6.10 -6

Leemachtig fijn zand

11

1,83.10 -2

3,1.10 -6

Licht grind

10

1,67.10 -2

2,8.10 -6

Löss

6

1,00.10 -2

1,7.10 -6

Veen

2,2

3,67.10 -3

6,1.10 -7

Leem

2,1

3,50.10 -3

5,8.10 -7

Lichte klei

1,5

2,50.10 -3

4,2.10 -7

Matig zware klei

0,5

8,33.10 -4

1,4.10 -7

Kleiige leem

0,4

6,67.10 -4

1,1.10 -7

Bron : VMM "Waterwegwijzer voor architecten"

Indicatoren

  • De afvloeiingscoëfficiënt [% of schaal van 0 tot 1] : het gedeelte van het op een oppervlak gevallen hemelwater dat zal bijdragen tot de afvloeiing en dat op het perceel moet worden beheerd. Elk oppervlak dat neerslag ontvangt, wordt gekenmerkt door een afvloeiingscoëfficiënt die afhangt van de ruwheid van het materiaal van het oppervlak, de helling, de verzadiging van de bodem, de bodembedekking enz.

    Enkele richtwaarden

    Coëfficiënten die betrekking hebben op gewone regenbuien, worden gebruikt om de inhoud van een regenwaterrecuperatietank te berekenen.

    Coëfficiënten die betrekking hebben op hevige stortbuien, worden gebruikt om de afmetingen van voorzieningen die de ondoorlatendheid moeten compenseren te bepalen.

    Oppervlak

    Afvloeiingscoëfficiënt
    Gewone neerslag (gemiddeld)Hevige neerslag

    Hellende daken

    Leien0,851
    Bitumen0,881
    Metaal 1
    Kunststof0,881
    Dakpannen0,851
    Geëmailleerde dakpannen0,931
    Glas/Veranda 1

    Platte daken

    Bitumendak0,751
    Opslagdak, bitumen0,751
    Grinddak0,61
    Opslagdak, grind0,61
    Extensief groendak 5 cm0,50,9
    Extensief groendak 10 cm0,50,8
    Intensief groendak 20 cm 0,4
    Intensief groendak 40 cm 0,3

    Andere oppervlakken op het perceel

    Sportterrein 0,20,4
    Asfalt 1
    Beton 1
    Aarden weg0,20,6
    Houtkrullen 0,3
    Tegels + gecementeerde voegen0,81
    Tegels + zandvoegen0,550,9
    Grasbetontegels/grind0,10,3
    Dolomiet 0,7
    Grind 0,3
    Tuin, bloemperk, grasperk0,10,3
    Bosje0,050,3
    Metaal 1
    Straatstenen met gecementeerde voegen0,81
    Straatstenen met nietgecementeerde voegen0,550,9
    Poreuze stenen 0,6
    Watervlak 1
    Moestuin0,050,3
    Zandweg, toerit garage 0,7
    Zandweg, weinig belast0,20,5
  • De equivalente ondoorlatende oppervlakte [m²] : de som van de verschillende aangelegde oppervlakten, gewogen met hun afvloeiingscoëfficiënt (m.a.w. hun effectieve bijdrage aan de oppervlakkige afvloeiing).
  • De coëfficiënt van ondoorlatendheid van het perceel [%] : de verhouding tussen de equivalente ondoorlatende oppervlakte en de totale oppervlakte van het perceel. Hij houdt rekening met alle ondoorlatende oppervlakken (daken, aangelegde wegen, parkeerterreinen, toegangen, omgeving)
  • De coëfficiënt van de bodembezetting [%] : de oppervlakte van de gebouwen tegenover de totale oppervlakte van het perceel. Dit is de verhouding tussen de vloeroppervlakte en de oppervlakte van het perceel.
  • De hydraulische geleidbaarheid K s [mm/u] of [m/s] : parameter die de grenswaarde vertegenwoordigt van de stroomsnelheid, horizontaal of vertikaal, in een verzadigde en homogene bodem (waarvan het materiaal en de granulometrie homogeen zijn).  Niet te verwarren met de infiltratiecapaciteit, ook al heeft hij hierop een invloed. Deze parameter wordt gebruikt om de werken te dimensioneren.
  • De infiltratiecapaciteit van de bodem [mm/u] of [m/s] : vertegenwoordigt de infiltratiesnelheid van het water in het oppervlak, d.w.z. het infiltratiedebiet van een bodem per oppervlakte-eenheid. Deze parameter neemt af naarmate het watergehalte van de bodem stijgt en streeft naar de betrokken waarde van de hydraulische geleidbaarheid van de bodem.

  • Het neerslagvolume [l] of [m³] : drukt de hoeveelheid water uit die het geheel van het perceel in een gegeven neerslagepisode ontvangt; de episode wordt gekenmerkt door een terugkeerperiode en een duur die een hoeveelheid geeft [l/m²].
  • Het te beheren watervolume [m³] of [m³] : het gedeelte van het water dat afvloeit over de ondoorlatende oppervlakken en dat men moet opvangen om het te infiltreren, door evapotranspiratie te verdampen of met geregeld debiet naar een afvoerpunt te verwijderen.
  • Het lekdebiet naar het afvoerpunt van het perceel [l/s] of [l/s/ha] : som van de geregelde debieten van  hemelwater buiten het perceel tijdens en na de neerslag.
  • De ledigingstijd van de voorzieningen voor de vertraging van stormwater [u] : de ledigingstijd moet zodanig zijn dat de voorziening vrij snel wordt geledigd om tijdens het volgende onweer haar vertragende rol opnieuw te kunnen spelen. In het ideale geval mag hij niet langer zijn dan 48u, om onaangename geuren en de vermenigvuldiging van muggen in de zomer te voorkomen.
  • De kwaliteit van het buiten het perceel geloosde hemelwater : ze worden bepaald door verscheidene fysisch-chemische parameters, zoals de zuurtegraad van het water (pH), de hardheid, de zwevende stoffen, het gehalte verontreinigende stoffen, enz. Zie "Glossarium".
  • Het overstromingsrisico van een perceel : het hangt af van de wisselvalligheid van overstromingen en van de kwetsbaarheid van de site. Het is laag, gemiddeld of hoog. Het wordt gedefinieerd volgens de intensiteit van de neerslag, zijn terugkeerperiode, zijn duur, de omvang van de overstroming, het voorkomen van overstromingen op de site en de voorspelbare schade (aanwezigheid van een gebouw, van infrastructuur...).