Terug naar

Voorschriften en normen

Voorschriften

Zonnepanelen

  • Een stedenbouwkundige vergunning is niet langer vereist indien de zonnepanelen of fotovoltaïsche panelen niet in de openbare ruimte zichtbaar zijn of indien ze op een dak aangebracht zijn, op voorwaarde dat ze in het dakvlak worden opgenomen of parallel met het dakvlak worden bevestigd, zonder meer dan 30 cm uit te springen en de grenzen van het dak te overschrijden.
  • Een stedenbouwkundige vergunning blijft vereist in de andere gevallen en/of indien:
  • het gebouw geklasseerd is of zich binnen een beschermde perimeter bevindt;
  • de werken een afwijking van het gewestelijke bestemmingsplan, de stedenbouwkundige verordening of een verkavelingsvergunning impliceren.
  • Om putten voor verticale collectoren te boren, heeft men vergunningen nodig.

Warmtekrachtkoppeling

Afhankelijk van de grootte van de installatie is er al dan niet een milieuvergunning nodig. Een volledige lijst met installaties waarvoor een milieuvergunning nodig is en welk type vergunning is terug te vinden op de website van het Leefmilieu Brussel.

Onderstaand een samenvatting van de meest relevante rubrieken voor PV-panelen, windmolens en bio-WKK-installaties. Voor PV-panelen is geen milieuvergunning nodig.

Samenvatting van de meest relevante installaties die hernieuwbare energieproduceren uit lijst met installaties waarvoor een milieuvergunning nodig is

Rubriek (in overzichtsdocument Leefmilieu Brussel)

Omschrijving installatie

Type milieu-vergunning

WKK

40-AVerbrandingsinrichtingen (met uitzondering van inrichtingen vermeld in de rubrieken 31, 42, 43, 50, 216 en 219) met een nominaal warmtevermogen van 100 kW tot 1 MW, wanneer ze voor het verwarmen van lokalen zijn bestemd en met een op het bedrijfsterrein globaal vermogen dat niet hoger ligt dan 20 MW3
40-BVerbrandingsinrichtingen (met uitzondering van inrichtingen vermeld in de rubrieken 31, 42, 43, 50, 216 en 219) met een nominaal warmtevermogen: van 100 kW tot 20 MW wanneer ze niet voor het verwarmen van lokalen zijn bestemd, van meer dan 1 MW tot 20 MW wanneer ze voor het verwarmen van lokalen zijn bestemd. wanneer het globaal vermogen op het bedrijfsterrein niet hoger ligt dan 20 MW2
40-CVerbrandingsinrichtingen (met uitzondering van inrichtingen vermeld in de rubrieken 31, 42, 43, 50, 216 en 219) op een bedrijfsterrein waar het globaal vermogen van de verbrandingsinrichtingen begrepen tussen 20 MW en 300 MW1B
55-1AGeneratoren (met uitzondering van zonnecelpanelen), ontvangers met een nominaal vermogen : van 100 tot en met 250 kVA3
55-1BGeneratoren (met uitzondering van zonnecelpanelen), ontvangers met een nominaal vermogen : groter dan 250 tot en met 1000 kVA2
55-1CGeneratoren (met uitzondering van zonnecelpanelen), ontvangers met een nominaal vermogen: groter dan 1000 kVA1B
88-1A

1°. Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen met een lampunt lager dan of gelijk aan 21°C : - opslagplaatsen tot en met 500 liter bij ingegraven tank

- opslagplaatsen van 50 tot en met 500 l in de andere gevallen

2
88-1B

1°. Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt lager dan of gelijk aan 21°C :

opslagplaatsen voor meer dan 500 l

1B
88-2A

2°. Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 21°C maar niet hoger dan 55°C :

- opslagplaatsen tot en met 500 liter bij ingegraven tank

- opslagplaatsen van 100 tot en met 500 l in de andere gevallen

3
88-2B2°. Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 21°C maar niet hoger dan 55°C : opslagplaatsen voor meer dan 500 l tot en met 10.000 l2
88-2C2°. Opslagplaatsen voor ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 21°C maar niet hoger dan 55°C : opslagplaatsen voor meer dan 10.000 l1B
... enz. in functie van het vlampunt
104-AMotoren met inwendige verbranding, met inbegrip van de turboreactoren en de gasturbines met een nominaal vermogen : tussen 20 en 250 kW3
104-BMotoren met inwendige verbranding, met inbegrip van de turboreactoren en de gasturbines met een nominaal vermogen : groter dan 250 kW2

Normen

De Europese norm EN 14961 voor vaste biobrandstoffen verkeert in de goedkeuringfase. Om aan de norm te voldoen, zullen de pellets een streng bestek moeten naleven.

Wanneer de norm van kracht wordt, zou men de kwaliteit van de pellets gemakkelijk moeten kunnen verifiëren aan de aanwezigheid van het logo van de norm op de verpakking. Verscheidene merken van pellets zijn al conform met de Duitse of Oostenrijkse normen (die tot de strengste behoren).

Zoals voor elk product moet de consument de best keuze maken tussen prijs en kwaliteit.

  • EPB-eis van het 'Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juni 2010 betreffende de voor de verwarmingssystemen van gebouwen geldende EPB-eisen bij hun installatie en tijdens hun uitbatingperiode' en zijn amendementen.

Brandpreventie volgens het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en zijn amendementen.

Verwarmingsbesluit

In toepassing van de Europese richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen en de ordonnantie van 7 juni 2007 houdende de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen, moeten de verwarmingssystemen aan een reeks eisen voldoen, met het oog op een optimale energie-efficiëntie en de beperking van hun milieu-impact.

Deze eisen werden eerst opgenomen in de EPB-werken en bevinden zich sinds 1 januari 2011 in de EPB-verwarmingsreglementering. Er bestaan overgangsbepalingen tussen de twee wetgevingen.

De eisen worden in 3 reglementaire handelingen geverifieerd door vakmensen die door Leefmilieu Brussel zijn erkend.

Deze eisen en maatregelen zijn opgenomen in het 'Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 juni 2010 betreffende de voor de verwarmingssystemen van gebouwen geldende EPB-eisen bij hun installatie en tijdens hun uitbatingperiode' (hierna het 'verwarmingsbesluit') en zijn amendementen.

De bepalingen van het verwarmingsbesluit gelden voor alle verwarmingssystemen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met een of meer verwarmingsketels,

  • met een nominaal vermogen van meer dan 20 kW,
  • die op stookolie of gas werken,
  • en gebruik maken van water als warmtevoerend medium.

Brandpreventie

Het ontwerp, de constructie en de inrichting van de technische lokalen van nieuwe gebouwen moeten de verplichte basisnormen voor brandpreventie naleven die opgenomen zijn in het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 en zijn amendementen.

De geldende normen naleven

  • De normen NBN B 61-001 (>= 70 kW) en NBN B 61-002 (< 70 kW), die de voorschriften bepalen voor de plaatsen waar ketels worden geïnstalleerd, hun ventilatie en de afvoer van de verbrandingsproducten.
  • De normen NBN D 51-003 of NBN D51-004 en hun addenda, voor aardgasinstallaties die via binnenleidingen worden gevoed. De kenmerken van de installatie (druk, leidingdiameter, ondergrondse leiding) bepalen welke norm van toepassing is.
  • De norm NBN D 51-006 en zijn addenda, voor met butaan- of propaangas gevoede installaties.
  • De norm NBN EN 12831: 2003 (Verwarmingssystemen in gebouwen - Methode voor de berekening van de warmteverliezenwarmtebelasting) maakt de berekening mogelijk van het warmteverlies van een gebouw (dimensionering van de verwarmingssystemen) en van een lokaal (dimensionering van de verwarmingselementen).