Terug naar

4b. Definitie van de eindunits

Dimensionering

Wanneer de energieaspecten van een verwarmingsinstallatie worden bekeken, is het werkingsregime een essentiële parameter voor de dimensionering van de eindunits.

Zo kan voor een bepaald verwarmingsvermogen voor een vertrek (berekend volgens de normen NBN EN 12831 (2003) en NBN 62-003 (1986) voor warmteverlies) een dimensionering op basis van de hieronder beschreven lagetemperatuurregimes een eerste idee geven van welke afgifte-elementen geïnstalleerd moeten worden. Let wel: deze werkingsregimes zijn afhankelijk van de temperatuur in het betreffende vertrek en andere specifieke parameters voor het project; de gedetailleerde dimensionering van de installaties is de taak van een onderzoeksbureau dat in bijzondere technieken is gespecialiseerd, op basis van de gegevens van het project. Er moet rekening worden gehouden met de kwestie van de opwarmtijd en met de temperaturen in de verschillende vertrekken (de temperatuur is overal hetzelfde bij verwarming via de lucht; de bouwheer heeft wellicht bijzonder wensen...).

De Europese norm NBN EN 12828 (2012) geeft ook ontwerpcriteria voor verwarmingsinstallatie die met water werken.

Vloerverwarming en activering van de betonnen kern maken zeer lage temperatuurregimes mogelijk, in de orde van 35-25°C/20°C.

Radiatoren

  • Bij nieuwbouw kunnen de radiatoren volgens een 60-40°C/20°C-regime worden gedimensioneerd om gebruik te kunnen maken van het hoge rendement van de condensatieketels.
  • Bij renovatie kunnen de bestaande radiatoren worden hergebruikt, ook als ze groter zijn dan nodig. Ze werken dan met water met lagere temperaturen.
  • Impact van de afmetingen van de radiatoren en het hydraulisch netwerk op de efficiëntie van de ketel : de dimensionering van de radiatoren moet gebeuren volgens de norm EN12831. Die norm laat evenwel manœuvreerruimte voor een optimaal energiegebruik van de installatie. De prestaties van condensatieketels zijn des te beter naarmate het water dat uit het circuit terugkomt kouder is. Ook vloerverwarming impliceert vanzelf een behoorlijk lage retourtemperatuur. Voor radiatoren kan dit alleen als de radiatoren extra groot zijn. Een dimensionering volgens een regime van 60-40/20°C is aanbevolen. Maar ook een dimensionering volgens een 80/60°C-regime kan worden gecombineerd met een condensatieketel. In dat geval kan de ketel tijdens een deel van het stookseizoen toch condenseren. Met een dimensioneringsregime van 60-40°C/20°C zal de condensatieketel het hele stookseizoen lang condenseren.

Luchtverwarming

Voor de werking van de ventiloconvectoren kan een regime van 40-30°C/20°C worden voorzien.

De temperatuurregimes voor verwarming via de lucht en voor convectoren zijn vergelijkbaar met die voor radiatoren (60-40°C/20°C).

Verdeling over de ruimte

Bij de verdeling van de eindunits over de ruimte moet rekening worden gehouden met koude wanden en luchtbewegingen in verband met CMV of natuurlijke ventilatie om de afgifte van warmte of koude te optimaliseren.

  • Vloerverwarming : als deze techniek wordt toegepast op een vloerplaat die in contact staat met de bodem, een onverwarmde ruimte of de buitenlucht, moet worden gezorgd voor voldoende isolatie van de wand tussen het verwarmingselement en de buitenomgeving van de vloerplaat om warmteverlies naar buiten toe te vermijden. De thermische weerstand van de wand tussen het verwarmingslichaam en de buitenkant (grond, lucht, niet-verwarmd lokaal...) moet daarom groter zijn dan 2,8 m²K/W. Het warmteverlies naar beneden van de vloerverwarming bedraagt dan ongeveer 8,9 % van het totale afgegeven vermogen. Ook de vloerbekleding moet zorgvuldig worden overwogen om te vermijden dat het effect van de vloerverwarming ongedaan wordt gemaakt.
  • (Ventilo)convectoren : dit systeem moet zodanig worden aangelegd dat de lucht goed uit het lokaal kan worden opgenomen. Bovendien moet bij ingebouwde ventilatoren ook rekening worden gehouden met het risico van tocht en geluidshinder.
  • Radiatoren : hiervoor bestaat een gouden regel: plaats geen radiatoren voor een glazen oppervlak. Want daarmee gaat een aanzienlijk gedeelte van de stralingswarmte onmiddellijk verloren.
  • Activering van de betonnen kern : bij deze techniek moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid (of het risico) dat de twee zijden van de betonnen plaat door twee aangrenzende vertrekken worden verwarmd. De configuratie van de leidingen in het beton (hoge positie) en het toe te passen vermogen om aan de comfortcriteria te beantwoorden, moeten zorgvuldig worden onderzocht. De eventuele vrije ruimte voor technische elementen moet vooraf worden voorzien, want gaten boren achteraf is vrijwel onmogelijk.
  • Verwarming via de lucht : in het algemeen gebeurt luchtverwarming via het netwerk voor hygiënische ventilatie. De plaatsing van aanvoeropeningen en afvoerroosters moet een goede mengeling van de hygiënische lucht mogelijk maken en ongemak door aangeblazen warme lucht vermijden (geen aanvoeropeningen op de vloer vlakbij een bureau, bijvoorbeeld). De aanvoertemperatuur van de lucht speelt eveneens een rol bij de keuze van het type aanvoeropeningen (er moet worden gezorgd voor een optimaal luchtmengsel, bijvoorbeeld door voor openingen met een axiale luchtstroom te kiezen).
Laatste herziening op 22/06/2017