Terug naar

Inplanting van de toegangen en tracé van de paden

Waar worden de toegang of toegangen van het perceel ingeplant?

De ontwerper moet verder kijken dan de schaal van het gebouw. Hij moet op grotere schaal denken, met een bijzondere aandacht voor de banden tussen zijn perceel en de stedelijke omgeving.

Om de actieve vervoerswijzen te bevorderen, moet men het pad niet zien als de belangrijkste band tussen het perceel en het omliggende stedelijk weefsel.

In het cahier van Brussel mobiliteit GO10: Richtlijnen voor een voetgangersvriendelijke stad, beveelt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest aan een diagnose te maken van de aanwezigheid van polen die voetgangersstromen kunnen veroorzaken in een straal van 500 m, dus op een oppervlakte van ongeveer 1 km² omheen het perceel. Dergelijke polen zijn onder meer de halten van het openbaar vervoer maar ook de scholen, de besturen, de horeca, de parken en speelpleinen enz.

Afhankelijk van de inplanting van deze verschillende polen in de omgeving van het perceel identificeert men de natuurlijke paden van de voetgangersstromen. De toegangen tot het perceel moeten bij voorkeur deze natuurlijke paden volgen, in plaats van er strijdig mee te zijn of hun tracé te wijzigen. Ze moeten zo kort en zo direct mogelijk zijn, om het ontstaan van 'wilde' binnenwegen te voorkomen.

In sommige gevallen moet men ook overwegen het perceel te openen. Dat is vooral het geval wanneer de aanleg van een specifiek pad voor actieve vervoerswijzen binnen het perceel bepaalde trajecten kan verkorten, bijvoorbeeld door twee straten met elkaar te verbinden, of nieuwe verbindingen in het stedelijk weefsel kan scheppen.

Waar wordt/worden de ingang(en) van het gebouw ingeplant?

De ingang van het gebouw, de belangrijkste interface tussen het gebouw en de openbare ruimte, verdient een bijzondere aandacht. Dit is zelfs het enige aandachtspunt voor gebouwen aan de straatkant.

Men moet de natuurlijke paden van de actieve vervoerswijzen identificeren. Ze worden onder meer bepaald door de inplanting, in een straal van 500 meter rond het perceel, van polen die voetgangersstromen kunnen scheppen (halten van het openbaar vervoer, horeca, besturen, scholen, parken en speelpleinen enz.). De ingangen van de gebouwen moeten aansluiten op deze natuurlijke paden, zonder hun tracé te wijzigen.

De inplanting van de ingangen moet ook worden gestuurd door de normen voor de toegankelijkheid. De ingangen moeten deze normen verplicht naleven. Dit moet vooraf worden bestudeerd, opdat men de toegangen altijd zou inplanten op plaatsen zonder obstakels en niveauverschillen.

Hoe traceert men het pad of de paden binnen het perceel?

De paden moeten het aantal omwegen voor de actieve vervoerswijzen in de mate van het mogelijke beperken. Men moet voorkomen dat de actieve vervoerswijzen de facto binnenwegen gebruiken die niet in het ontwerp zijn voorzien en dus ongeschikt zijn. De paden voor de actieve vervoerswijzen moeten daarentegen zo direct en praktisch mogelijk zijn. Kronkelende paden moeten worden voorbehouden voor eventuele wandelzones.

De paden die de toegangen van het perceel verbinden met de toegangen tot het gebouw moeten zorgvuldig worden aangelegd. In het algemeen moeten ze toegankelijk en leesbaar zijn. Elk obstakel moet worden vermeden.

Men moet in de ontwerpfase altijd voorrang geven aan de actieve vervoerswijzen, zodat zij centraal staan in de aanleg. Omgekeerd moet men voorkomen dat ze slechts de resterende ruimte toebedeeld krijgen (de ruimte die na de aanleg voor de auto overblijft). De ze priorisering wordt ook toegepast fiets begint al voorrang te krijgen op het gewestelijk niveau, want het Brussels Hoofdstedelijk Gewest past al een poos tijdje het STOP-principe toe (volgorde van prioriteit: voetgangers, fietsers, openbaar vervoer, particuliere ­ voertuigen). Dit principe moet ook tot uiting komen op de percelen: men moet eerst de paden voor de actieve vervoerswijzen voorzien en pas daarna de routes voor de auto's.

Zie voorzieningen Bewegwijzering

Laatste herziening op 15/01/2016