Terug naar

Uitdagingen en aanpak

Inhoudstafel

Uitdagingen

Het elektriciteitsverbruik van kunstmatige verlichting vertegenwoordigt 10 tot 15% van het energieverbruik van een woning en 15% van dat van een tertiair gebouw. Deze relatieve waarden nemen toe voor energiezuinige of passieve gebouwen (zie Figuur 1), waar het verbruik voor de verlichting hoger is dan dat voor koeling en verwarming samen.  Een rationeel energiegebruik is dus nodig.

Specifiek energieverbruik van kantoren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest© Leefmilieu Brussel

Aanpak

Het ontwerp van de kunstmatige verlichting optimaliseren als aanvulling op natuurlijk licht maakt het mogelijk het elektriciteitsverbruik te minimaliseren.

Dit doel kan worden bereikt via de volgende maatregelen: 

  • Het niveau van zonnewarmtebelasting valoriseren (zie Zorgen voor visueel comfort dankzij natuurlijk daglicht).

  • Valorisatie van hernieuwbare energiebronnen, waaronder daglicht (zie Zorgen voor visueel comfort dankzij natuurlijk daglicht) .
  • Vermindering van het geïnstalleerde vermogen en tegelijkertijd voldoende verlichting garanderen. De keuze zal daarom vallen op het materiaal (lamp, armatuur, ballast) met het beste energierendement.

    • Geïnstalleerd vermogen: als het daglicht niet voldoende belichting biedt, moet het elektrisch vermogen van alle geïnstalleerde armaturen zodanig worden beperkt dat het rechtstreekse elektriciteitsverbruik en de interne belastingen van het lokaal beperkt blijven (zie Warmtelasten beperken ).
    • Materiaalkeuze: sommige lichtbronnen en armaturen zijn efficiënter dan andere. Ze bieden niet allemaal hetzelfde comfort of hetzelfde esthetische effect. Er moet dus, ongeacht de functie van het gebouw, voor efficiënt kunstverlichtingsmaterieel worden gekozen dat is aangepast aan het type lokaal. Zo kan het comfort van de gebruikers worden verzekerd, terwijl het toekomstige gebruik zo laag mogelijk blijft.
  • Een verlichtingsniveau bepalen dat is aangepast aan de gewenste functie en de verlichtingstoebehoren aanpassen aan de behoeften in functie van het gebruik en de inval van natuurlijk licht. Er kan veel energie worden bespaard door de verlichtingsduur en de lichtstroom aan te passen aan de werkelijke bezetting van de ruimten en de effectieve behoeften aan belichting. Het verlichtingssysteem moet dus het volgende mogelijk maken:

    - Uitschakeling van het kunstlicht wanneer het daglicht voldoende is;

    - Verlaging van de lichtstroom wanneer het natuurlijk licht gedeeltelijk aan de belichtingsbehoefte kan beantwoorden (vooral voor kantoren);

    - Uitschakeling van de verlichting in een vertrek waar zich geen personen bevinden.

  • Toezien op de goede installatie en afstelling van de uitrustingen bij de werkzaamheden.
  • Zorgen voor regelmatig onderhoud van de installaties om de efficiëntie op lange termijn te waarborgen.
Laatste herziening op 01/01/2013