Terug naar

Aandachtspunten voor het ontwerp

Op deze pagina hebben we het hoofdzakelijk over vertakte netwerken, maar de algemene principes zijn ook van toepassing op de netwerken met collectoren.

Te verkiezen materiaal

Om de uitstoot van polluenten in het gebouw te beperken, gaat de voorkeur naar het gebruik van stalen leidingen, eerder dan plastic leidingen. Als plastic leidingen worden voorgeschreven, is polyethyleen te verkiezen boven pvc. De luchtdichtheid wordt bij voorkeur verzekerd door verbindingen in EPDM, eerder dan door het aanbrengen van stoplijm met acrylbasis op de werf.

Voor toepassingen met hoge vereisten inzake luchtkwaliteit bestaan er luchtleidingen die een antibacteriële behandeling hebben gekregen, wat de verspreiding van micro-organismen tegengaat.

Zie ook Vermijden van polluenten in het gebouw.

Thermische isolatie van de leidingen

De isolatie van de ventilatieleidingen is nodig om het thermische verlies te beperken, de energieverspilling te vermijden, de regeling te verbeteren en risico's op condensatie te vermijden; deze kunnen immers de veroudering van het materiaal in de hand werken (zie Gevolgen voor de gezondheid / het milieu). De isolatieprestatie van de leidingen is gereglementeerd door de EPB-reglementering voor technische installaties in functie van de klasse van isolatiemateriaal, de plaats van de leiding en het type vervoerde lucht. De vereisten zijn samengevat op de website van Brussel Leefmilieu en gedetailleerd in de syllabus betreffende de oplevering van verwarmingssystemen van type 2.

De isolatie kan hetzij rechtstreeks in de leiding worden geïntegreerd door te kiezen voor voorgeïsoleerde leidingen (met dubbele wand), hetzij door de leidingen op de werf te isoleren.

Vooraf geïsoleerde ventilatiebuis© Leefmilieu Brussel
Ventilatiebuis geisoleerd op de werf© Leefmilieu Brussel

De wanden van de leidingen kunnen voorzien zijn van een thermische isolatielaag (zie pagina Isolation thermique des conduits) en/of een akoestische isolatielaag (uitgezonderd voor de verdeelleidingen). Deze isolatielaag kan in de leiding geïntegreerd zijn (we spreken dan over dubbelwandige leidingen) of ter plaatse worden gemonteerd. Dubbelwandige leidingen garanderen ook een goede luchtdichtheid (zie pagina Etanchéité des conduits).

In het mate van het mogelijke gaat de voorkeur naar duurzame thermische isolatiematerialen (zie Duurzame keuze van thermische isolatiematerialen).

Voorziening | Leidingen en hulpstukken isoleren

Luchtdichtheid van de leidingen

De luchtdichtheid van het ventilatienetwerk is belangrijk om de gewenste luchtdebieten te garanderen, onnodigverbruik van de ventilatoren te vermijden, de akoestische hinder te beperken, de risico's op condensatie en bevuilen van de leidingen te beperken, ... Doorgaans zijn de risicozones de aansluitingen tussen de leidingen en de onderdelen (bochten, inspectieluiken, openingen, ...).

Luchtdichtheidsklassen en impact op het energieverbruik

De dichtheidsgraad van een leiding wordt bepaald door de norm NBN EN 12237 voor de ronde leidingen en de norm NBN EN 1507 voor de rechthoekige leidingen. De normen definiëren vier dichtheidsklassen: A, B, C en D; klasse D is de klasse met de hoogste dichtheid.

Vergelijking van de luchtdichtheidsclassificaties

Luchtklasse volgens de normen NBN EN 12237 en NBN EN 1507 Maximaal toelaatbaar lekniveau [l/s.m²] Oude classificatie Eurovent 2/2
A 0.027×p 0.65 A
B 0.009×p 0.65 B
C 0.003×p 0.65 C
D 0.001×p 0.65  
waarbij p de statische testdruk is

Berekeningsschema van de norm NBN EN 12237

Berekeningsschema van de norm NBN EN 12237© Leefmilieu Brussel

Bijvoorbeeld: laten we het voorbeeld nemen van een individueel huis, uitgerust met een mechanische ventilatie (pulsie en extractie) met een totaal debiet van 300 m³ per uur en bestaande uit 100 m ronde leidingen met een gemiddelde diameter van 125 mm. De totale oppervlakte van de leidingen kan op ongeveer =

?Nouveau document? worden geraamd. Als we een gemiddeld drukverlies van 1 Pa/m en een dichtheidsklasse van type A veronderstellen, bedraagt het lekvolume, voorgesteld op de bovenstaande figuur, bijna 0,6 l/(s.m²), hetzij 85 m³ per uur. Dit lekvolume bedraagt bijna 30% van het nominale debiet!

Bij gebruik van leidingen van dichtheidsklasse C bedraagt het lekvolume nog slechts 0,06 l/s.m², hetzij ongeveer 3% van het nominale debiet.

Daarom gaat de voorkeur naar leidingen met een kleine leidingoppervlakte (van het ronde type) en een hogere dichtheidsklasse.

Het EPB-prestatieniveau van het gebouw wordt in het algemeen bevorderd door:

  • een pressurisatietest op het einde van de werken ;

  • de correcte regeling (in termen van debiet) van de verschillende toe- en afvoeropeningen.

Uit te voeren maatregelen

Om een goede luchtdichtheid van de netwerken te garanderen, gaat de voorkeur naar de volgende maatregelen:

  • Installeer leidingen en accessoires uitgerust met in de voorgemonteerde dichtheidsverbindingen en bedek de bevestigingspunten met kleefband volgens de voorschriften van de fabrikant.
  • Wanneer de aansluitingen niet vooraf luchtdicht zijn gemaakt, gebruik dan een kleefband op de volledige omtrek van de leiding met een overlapping van minstens 1,5 maal de diameter. Gebruik stroken van butyl kleefband of-aluminium tape, die luchtdicht zijn.
  • Maak de leidingen niet luchtdicht met stopverf, deze kan immers solventen vrijgeven.
  • Installeer leidingen met standaardafmetingen om op het bouwterrein niet te veel te moeten afzagen.
  • Gebruik voor de aansluitingen van de leidingen luchtdichte blinde klinknagels of luchtdichte puntschroeven om de luchtdichtheid te verzekeren, en creëer ook geen obstakels die hinderlijk zijn bij het schoonmaken van de leidingen.
  • Vermijd het om de leidingen te doorboren en om ze met kettingen te bevestigen.

Technische details: montageaansluiting

Montageaansluiting met geïntegreerde verbinding

Opwouwstuk met geïntegreerde verbinding© Leefmilieu Brussel
Opbouwstuk met afdichtingskit en kleefstrook© Leefmilieu Brussel

Akoestisch

Ventilatie-installaties vormen een bron van geluidshinder voor de gebruikers van een gebouw. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het ontwerp, de voorzieningen en de installatie van het ventilatienetwerk.

Zie het Dossier | Het akoestisch comfort van gebouwen verzekeren.

Voorstelling van de soorten geluiden

image34_nl (bron: WTCB)

Akoestische hinder wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de werking van de ventilator. We onderscheiden vijf verschillende geluidsfenomenen, veroorzaakt door een ventilatie-installatie:

  • Verspreiding van het lawaai van de ventilator in de leidingen ;
  • Het lawaai van de luchtstroming in de leidingen ;
  • Uitstraling van het lawaai in de vertrekken door de verspreiding van het lawaai van de ventilator en het lawaai van de stroming ;
  • Het structurele lawaai, veroorzaakt door de trilling van de ventilator en de bevestigingselementen van de leidingen ;
  • Verspreiding van het lawaai tussen twee vertrekken door de luchtleidingen, interfonie ofwel overspraak genaamd. Elke afvoeropening staat immers met de andere in contact via eenzelfde netwerk van kanalen.

Voor residentiële gebouwen geldt de norm NBN S 01-400-1 als referentie; deze bepaalt de vereisten om het lawaai van de mechanische ventilatie per vertrek te beperken. Voor dienstengebouwen geldt de norm NBN S 01-400 als referentie.

Vereisten/aanbevelingen om het lawaai van de installaties in de residentiële lokalen waar er mechanisch geventileerd wordt, te beperken volgens norm NBN S 01-400-1

Vereisten inzake omgevingslawaai voor residentiële gebouwen (NBN S 01-400-1) Normaal akoestisch comfort Groter akoestisch comfort
Badkamer, wc, keuken ≤35 dB ≤30dB
Woon- en eetkamer ≤30dB ≤27dB
Slaapkamer ≤27dB ≤25dB

 

Om te verzekeren dat het ventilatienetwerk beantwoordt aan de aanbevolen geluidsniveaus, evalueren we het geluidsniveau van elke voorziening, van de bron tot het lokaal.

De voorzieningen van een luchtdistributienetwerk kunnen eigenschappen hebben die het lawaai dempen of verhevigen:

  • Demping van het lawaai betekent een vermindering van het geluidsniveau door absorptie en transmissie door de wanden. Doorgaans helpt akoestische isolatie van de leidingen om het lawaai te dempen.
  • De toename van het lawaai wordt teweeggebracht door een obstakel dat luchtturbulentie en dus lawaai veroorzaakt (bochten, T-elementen, enz.).

Richtwaarden van demping en toename van lawaai

Materiaal en voorzieningen Demping van het lawaai Toename van het lawaai
Leiding in plaatstaal 0 tot -10 dB  
Leiding in beton ≤0 dB  
Leiding met absorberend materiaal 20 tot -30 dB  
Geluidsdemper 10 tot -40 dB  
Kantoorlokaal 4 tot -10 dB  
Register   +20 tot +40 dB
Toevoeropeningen 0 tot -10 dB +20 tot +40 dB

(bron: France-air, AICVF)

De website van het WTCB biedt een aantal aanbevelingen om het lawaai, veroorzaakt door een mechanische ventilatie-installatie, te beperken. Deze aanbevelingen zijn zowel van toepassing op appartementsgebouwen als op kantoorgebouwen. Hier vermelden we vooral de volgende belangrijke elementen:

  • Bij het ontwerp van het ventilatienetwerk de drukverliezen, die het akoestische drukniveau van de ventilator beïnvloeden, beperken.
  • Bij de dimensionering van de installatie rekening houden met de vereiste maximumdebieten.
  • De opgegeven luchtsnelheden naleven.
  • Als er leidingen moeten worden geplaatst in akoestisch gevoelige plaatsen, een akoestische isolatie voorzien (isolatiemateriaal uit minerale wol) van minimaal 5 cm.
  • Geluidsdempers voorzien of gebruikmaken van leidingen met absorberend materiaal (soepele of harde leidingen met akoestische isolatie van minerale wol) waar akoestisch gevoelige zones worden doorkruist.
  • Gebruikmaken van ophangbeugels met een soepele ring (bijvoorbeeld neopreen) en/of verbindingsstukken, voorzien van antitrillingselementen, om de leidingen te bevestigen.
  • Erop letten dat de diameter van de opening van de leiding in de wanden en de vloeren ongeveer twee cm groter is dan die van de leiding en de verbinding rond de leiding vullen met minerale wol of een ander soepel materiaal met open cellen.
  • Interfonie moet ingeperkt worden bij twee openingen voorzien op dezelfde verdieping en op dezelfde ventilatieleiding die twee verschillende appartementen bedient. De openingen moeten minstens 5 m van elkaar verwijderd zijn. Het beste is de leidingen te scheiden en de ene leiding voor te behouden voor de pare verdiepingen en de andere voor de onpare verdiepingen.
  • Zorg ervoor dat er geen registers of regelingselementen te dicht bij de luchtroosters geplaatst worden.
  • In kantoorgebouwen is het aanbevolen om verdeelleidingen (bv. geperforeerde kanalen) te gebruiken, eerder dan openingen; dit vermindert het drukverlies en de risico's op akoestische hinder.
  • Meet bij de ingebruikname het debiet op elk punt om te controleren of de uiteindelijke regeling wel degelijk overeenstemt met de ontwerpgegevens en of de verdeling correct is.

Anticiperen op het onderhoud

Om een gemakkelijk onderhoud te verzekeren, moet bij het ontwerp rekening worden gehouden met de norm NBN EN 12097 ; deze bepaalt de vereisten voor de afmetingen, de vorm en de plaats van de toegangspanelen (demonteerbare elementen, inspectieluiken enz.) voor het onderhoud en de schoonmaak van de leidingnetten.

De toegangspanelen worden doorgaans hoogstens om de 7,5 m geplaatst, voor en na elk accessoire en na elke verandering in richting en diameter. Voor soepele leidingen worden om de 6 m harde toegangspunten voorzien. Voor een nieuwe installatie bedraagt de meerkost van de toegangspunten rond de 5% van het globale ventilatienetwerk.

Houd ook rekening met de norm NBN EN 15239, "Ventilatie van gebouwen. Energieprestatie van gebouwen. Richtlijnen voor de inspectie van ventilatiesystemen", waarin de vereiste methode wordt beschreven voor de inspectie van mechanische en natuurlijke ventilatiesystemen. Hierin worden ook de visuele controleprocedures gedefinieerd (leidingen, ventilatiekasten, toe- en afvoer van lucht in de vertrekken, bedieningen en regelingen), de meetprocedures, de inhoud van het analyseverslag enz.

Voor netwerken met collector moet worden verzekerd dat de collector toegankelijk is en dat de luchtopeningen demonteerbaar zijn. Hoofdzakelijk voor residentiële toepassingen geldt dat, wanneer dit type configuratie wordt gebruikt met leidingen met kleine afmetingen, de schoonmaakborstels een beperkte diameter en lengte kunnen hebben. De voorkeur gaat naar een netwerk met de collector in het midden.

Algemeen geldt de volgende regel : de lengte van de leiding in meter mag hoogstens gelijk zijn aan de buitendiameter in cm. Bijvoorbeeld, een leiding met een diameter van 90 mm zou niet langer dan 9 m mogen zijn. Bovendien wordt het aantal bochten per tracé dat moet worden schoongemaakt, tot drie beperkt.

Verschillende configuraties van vertakte netwerken – van links naar rechts, van de minst naar de best presterende© Leefmilieu Brussel
Laatste herziening op 19/02/2019