Terug naar

De fysieke beperkingen van het perceel identificeren

De aanwezigheid van vervuilde grond

De Brusselse bodem en ondergrond zijn soms vervuild, als gevolg van activiteiten in het verleden.

Leefmilieu Brussel heeft een inventaris opgesteld van de besmette zones, die een overzicht geeft van de vervuilde of potentieel vervuilde plaatsen. Hij geeft geen enkele zekerheid over de reële vervuiling van een bodem, maar brengt de plaatsen in kaart waar het aanbevolen is de kwaliteit van het grondwater en de bodem grondiger te onderzoeken. Elke eigenaar kan de afdeling Bodeminventaris van Leefmilieu Brussel raadplegen om te weten of zijn perceel in deze inventaris opgenomen is (op het nummer 02/775.75.01). Een kort en direct overzicht is ook mogelijk via de online kaart van de bodemtoestand op de website van Leefmilieu Brussel.

Als de bodem vervuild is, moet men vermijden de vervuiling naar de diepere lagen te verplaatsen, om de grondwaterlagen of winningsplaatsen niet te verontreinigen. In deze omstandigheden mag men geen hemelwater infiltreren. Wanneer de grond gesaneerd of door schone grond vervangen is, kan men een infiltratievoorziening kiezen.

Er moet natuurlijk ook worden vermeden dat de verontreiniging op aangrenzende percelen overslaat. Om een dergelijke besmetting en verspreiding van verontreinigende stoffen te vermijden, zullen bodemstudies en een aangepaste sanering nodig zijn.

Beheer van de besmette grond van een industriële site en integratie in de landschapsaanleg

?figure5a.jpg?

?figure5b.jpg?

?figure5c.jpg?

Cultuurpark Westergasfabriek, Amsterdam, Nederland – Bron: Margolis en Robinson "Systèmes vivants et paysage".

Wanneer men alleen voor buffering kiest, moeten de compenserende maatregelen, zoals wadi's, droge bekkens, waterbekkens, sloten, bedden, ondoorlatend worden gemaakt tegenover de potentieel verontreinigde bodem. Dat kan gebeuren door een doorlopend geomembraan te plaatsen of een voldoende dikke laag verdichte klei aan te brengen. Elke maatregel vereist het akkoord van de betrokken administratieve diensten.

Wadi's, greppels en bekkens met beplanting kunnen de bodemkwaliteit beteren, door de keuze van specifieke planten die de bodem zuiveren. Dit is fytoremediatie. Deze saneringsmethode bevindt zich echter nog in de testfase en moet haar deugdelijkheid op grote schaal nog bewijzen.

In het ideale geval moet elke vervuilde bodem worden gesaneerd. Raadpleeg voor meer informatie de betrokken diensten van Leefmilieu Brussel.

Bodemfacilitator

Dossier | Verontreinigde bodems behandeling

De doorlatendheid van de bodem

De mogelijkheden voor infiltratie hangen onder meer af van de doorlatendheid van de bodem. Men moet altijd de doorlatendheid van de verschillende bodemlagen evalueren om de strategie van het hemelwaterbeheer te bevestigen. Met dit doel voert men op het terrein, op de plaats van de toekomstige voorziening, een doorlatendheidstest uit.

Eerst kan men de hydraulische geleidbaarheids voor water van de bodem schatten:
  • door de analyse van de geologie, aan de hand van geologische kaarten (verkrijgbaar bij de Belgische Geologische Dienst) van het gewest en met de expertise van specialisten in dit domein;
  • met behulp van de analyse van andere bodemproeven in de omgeving.

De hydraulische geleidbaarheidmoet tussen 5.10-6 m/s (18mm/u) en 5.10-3 m/s (18 000 mm/h) liggen.

De infiltratie in de buurt van gebouwen en werken moet worden bekeken om elke schade aan hun stabiliteit te vermijden. De infiltratiekegel (die afhangt van de doorlatendheid van de bodem) mag bijvoorbeeld niet in contact staan met de funderingselementen. Dit kan zorgen voor een gelijke afstand van de diepte van de funderingen.

Infiltratie-, buffer- en afvoerstrategieën volgens de doorlatendheid van de bodem

Hydraulische geleidbaarheid van de bodem

Infiltratie

Infiltratie met buffering en afvoer met overlaat

Gedeeltelijke infiltratie met buffering en afvoer met geregeld debiet

Ondoorlatendheid met buffering en afvoer met geregeld debiet

18 – 18000 mm/u

Fijn of grof zand (1)

✓✓✓

(snelle migratie van de vervuiling vanaf 36 mm/u)

10 - 20 mm/u

leemachtig zand (2)

✓✓✓

1-10mm/u

Lichte klei (3)

✓✓✓

<1mm/u

Zware klei (3)

✓✓✓

(1) een bodem van fijn zand heeft een doorlatendheid van 20 mm/u (5,56.10-6 m/s). Grof zand heeft een hydraulische geleidbaarheid van 500 mm/u (1,39.10-4 m/s).

(2) 10 mm/u (2,78.10-6 m/s) komt overeen met leemachtig zand of licht grind

(3) Kleigrond heeft een hydraulische geleidbaarheid van 0,5 mm/h (1,39.10-7 m/s) tot 2 mm/u (5,56.10-7 m/s).

✓✓✓ Relevant

✓ Middelmatig relevant

✗ Niet relevant

Afhankelijk van de beperkingen van het perceel zijn de strategieën voor het hemelwaterbeheer en zijn afvoer, in volgorde van voorrang:

  • De infiltratie ter plekke maximaliseren 
  • Infiltratie en buffering combineren, met de voorlopige opslag van een bepaald volume water voor middelmatig doorlatende bodems (tussen 10 en 20 mm/u). Het teveel aan water wordt afgevoerd via een overlaat (boven het opslagpeil). Het afvoerdebiet kan na de vertraging worden geregeld;
  • Als het terrein weinig infiltrerend is (tussen 1 en 10 mm/u) speelt de buffering een primordiale rol. Infiltratie maakt het beheer van het courante hemelwater in de loop van het jaar mogelijk. De afvoer gebeurt met geregeld debiet, op de bodem van de voorziening, zodat geen water in de voorziening blijft staan. Een afvoervoorziening met overlaat garandeert de goede werking van de voorziening;
  • Als het terrein vrijwel ondoorlatend is (< 1 mm/u) moet men het buffervolume dimensioneren voor al het op de site verzamelde hemelwater. De afvoer gebeurt met geregeld debiet op de bodem van de voorziening. Een afvoervoorziening met overlaat is onmisbaar.

De diepte van de grondwaterlaag

Als de bodem verzadigd is met grondwater, kan het hemelwater niet goed infiltreren en zal de verontreiniging van het afvloeiingswater rechtstreeks in contact komen met het grondwater.

Het grondwaterpeil varieert volgens het seizoen, de neerslag, het eventuele oppompen enz. Men gaat ervan uit dat de bodem van een infiltratievoorziening zich ten minste 1 m boven het plafond van de grondwaterlaag moet bevinden (ten minste 2 m voor een infiltratieput). Als dat niet het geval is, is er geen aanzuigkracht en blijft het water staan. Onder "minimaal niveau" verstaat men de minimale diepte op jaarbasis, dus het hoogste niveau dat het grondwater in de loop van het jaar (meestal in het voorjaar) bereikt.

Men moet:

  • de positie en de schommelingen (om de tien jaar en om de vijftig jaar) van het grondwater nagaan ;

  • de bodemproeven eventueel aanvullen met het plaatsen van piëzometers.

Als men geen bodemproeven uitvoert, kan men al nuttige informatie afleiden uit de observatie van het terrein:

Ligt het op de bodem van een vallei? Overstroomt het regelmatig? Zijn er in de onmiddellijke omgeving bronnen, natuurlijke vijvers? Als het antwoord op deze vragen positief is, komt het grondwater waarschijnlijk dicht bij de oppervlakte (op minder dan 1 m diepte).

Hebben de bestaande gebouwen in de onmiddellijke omgeving kelders en zijn ze droog? Ligt het terrein hoog in het stroomgebied? Als het antwoord op deze vragen positief is, ligt de grondwaterlaag waarschijnlijk op meer dan 3 m diepte (wat overeenkomt met de hoogte van de kelder).

Als het grondwater op minder dan 1 m diepte ligt, kan het water worden afgevoerd via een bovengrondse infiltratieheuvel of met een andere toelaten afvoermethode.

Bovengrondse infiltratieheuvel

Figuur 6: Bovengrondse infiltratieheuvel – Bron: MATRIcielBron: MATRIciel

De topografie van de plaats

Aangezien het water door de zwaartekracht afvloeit, moet men de topografie van het perceel onderzoeken, om de hellingen en laagten, de hindernissen voor het wegstromen van het water en de afvoerpunten te kennen.

Als er hellingen zijn, werkt men het beste trapsgewijs met een overloopstroom, vooral bij voorzieningen die zich in de lengte of over een oppervlakte uitstrekken (wadi's, greppels, bekkens, ...).

Om de afvloeiing te beperken, kan men de voorzieningen in verscheidene vakken verdelen, zodat men de buffervolumes kan vergroten en de afvloeiing kan vertragen. De stroming tussen de verschillende vakken gebeurt via overstortranden en/of met geregeld debiet.

Zones met een steile helling (bermen) die een belangrijke afvloeiing veroorzaken, worden in terrassen aangelegd.

De aanwezigheid van gebouwen

De aanwezigheid van een gebouw impliceert de aanwezigheid van funderingen. Deze mogen niet gedestabiliseerd worden door de aanleg van een infiltratievoorziening, met name bij grondwerken tijdens de werffase. Als algemene regel geldt dat vanaf de funderingen een hoek van 45° zonder gat moet worden aangehouden.

Infiltratievoorziening en fundering© Leefmilieu Brussel

De afvoermogelijkheden

Het hemelwater dat niet wordt gebruikt, geïnfiltreerd of door evapotranspiratie verdampt, wordt met geregeld debiet afgevoerd naar:

  • een net van oppervlaktewater ;
  • een gescheiden net voor hemelwater ;
  • een rioleringsnet.
Men moet:
  • Het bestaande rioleringsnet natrekken: plaats, niveau, type (gemengd of gescheiden) ;
  • De situatie van het perceel kennen in de zones met en zonder riolering ;
  • De eventuele aanwezigheid van oppervlaktewater nagaan ;
  • De relatieve situatie van het perceel in het stroomgebied verifiëren (topografische kaart van Brussel).

Ter herinnering, lozing in de riolering is alleen nuttig als het water sterk vervuild is (chemische vervuiling), als men het niet in een voldoende doorlatende zone van het perceel kan infiltreren of als er geen net van oppervlaktewater (natuurlijk afvoerpunt: bek, talweg naar een waterloop, natuurlijke vijver...) aanwezig is.

Men moet altijd voorkomen dat het hemelwater via naburige percelen of de openbare weg afvloeit.