Terug naar

De duurzaamheid van de installatie garanderen

Reiniging van de uitrusting

Alle ondergrondse voorzieningen moeten regelmatig gereinigd kunnen worden : reservoirs, tanks en inspectieputten worden voorzien van toegangsluiken (mangat - Ø60cm) met afsluitdeksels groot genoeg voor een mens. Het is essentieel dat de septische put over toereikende autonome ventilatie beschikt, anders bestaat het risico dat de stroomafwaarts ingeplante bekkens onaangename geuren verspreiden door de gisting van organische materie in de septische put. De afvoerleidingen voor gassen moet voldoende hoog worden geplaatst (meer dan 3 m) en op voldoende afstand van de opening in die uitgeven op bewoonde ruimtes (min. 1m), toegankelijke buitenruimtes (terrassen, galerijen enz.).

Algemeen gesproken moet elk reservoir een keer per jaar worden gereinigd (minimaal om de drie jaar voor de septische put afhankelijk van het type installatie en de kenmerken ervan) of na elke gebeurtenis die de kwaliteit van het water mogelijk heeft verstoord. De ruiming gebeurt met een tankwagen via een zuigbuis en de reiniging met een hogedrukreiniger, borstels en/of krabbers voor de binnenwanden van de tanks enz.

Ontsmetten met chloor moet worden vermeden, tenzij een grondige ontsmetting nodig mocht zijn.

In grotere gebouwen kan een gespecialiseerd bedrijf (al dan niet afhankelijk van de installateur) de regelmatige controles doen, naast de reiniging en het onderhoud van de installatie.

Een gecentraliseerd gebouwenbeheersysteem maakt het mogelijk alle informatie te verzamelen afkomstig van de peilstokken, de controle te handhaven van de hydrofoorinstallaties (met een specifiek alarm bij defect) en, in het algemeen, het beheer te doen van de volledige uitrusting van de installatie.

Onderhoud van de landschappelijke voorzieningen

Door een regelmatige controle van de installaties kunnen problemen worden vermeden (regelen van het waterniveau, ontstoppen, verwijderen van drijvende voorwerpen …).

Bij de toevoer en de afvoer van de zuiveringsbekkens moet een controlesysteem het onderhoud van de leidingen mogelijk maken (inspectieopeningen, inspectieputten enz.).

Om verstoppingsrisico's, een zwak punt van extensieve technieken, te vermijden moeten voor zorgen worden genomen om de werking van de beplante bekkens te garanderen. Er moeten voorbehandelingsvoorzieningen worden geïmplementeerd (zeven, voorbezinken, vetafscheider), om de beplante bekkens te beschermen. Bij het MHEA-procédé bijvoorbeeld omvat het concept een aquatisch ecosysteem in het begin van het zuiveringsproces om de zwevende stoffen en organische materie te beperken in de semi-aquatische ecosystemen en landecosystemen.

Door een vlotte en regelmatige ruiming van het gestabiliseerde slib (om de 4-5 jaar) kan het risico worden beperkt van verstopping van de verbindingselementen tussen de verschillende delen van het zuiveringsprocédé.

Controle van het gezuiverde water voor de lozing

In het kader van een individuele zuiveringsinstallatie (van om het even welk type) moeten de waterdichtheid van het stelsel, de follow-up en het regelmatige onderhoud worden gegarandeerd en moeten de nodige controlemogelijkheden worden voorzien.

Er moet een controlesysteem worden geïmplementeerd bij de afvoer van de zuiveringsinstallatie, om de kwaliteit te garanderen. Dit systeem moet een vlotte staalneming mogelijk maken van het geloosde gezuiverde water. Hiertoe moet dit systeem:

  • ofwel geïntegreerd worden in de bezinktank: vlotte toegang via het inspectieluik, bestaat uit een open leiding;
  • hetzij in het mangat geïntegreerd worden op een afstand van maximaal twee meter na het laatste element van de behandeling.

Er moet minstens een keer per jaar een kwaliteitsanalyse worden uitgevoerd van het geloosde water door een erkend laboratorium (verplicht).

De mogelijkheid moet worden voorzien om in de inspectieruimte een voorziening aan te sluiten (tijdelijke opslagtank of aansluiting van een pompreservoir) om het effluent in te sluiten en te zorgen voor een eventuele bypass van de installatie indien de kwaliteitsnormen niet worden gerespecteerd of indien er sprake is van onopzettelijke vervuiling. Op die manier kan een voldoende groot volume worden opgeslagen om het onderhoud mogelijk te maken, evenals de reparatie van defecte uitrusting en de ruiming van de reservoirs terwijl het gebouw in gebruik blijft. Een alarm waarschuwt de gebruikers wanneer het maximale volume is bereikt. Er kan een hercirculatie worden voorzien van het afvalwater in de zuiveringsvoorzieningen.

Overloop en aansluiting op de riolering

In het geval van een perceel in een zone met rioolaansluiting waar zuivering of recyclage in situ mogelijk is, moet een noodoverloop worden voorzien voor de afvoer om onderhoud mogelijk te maken of een bypass bij problemen met de zuiveringsinstallatie, en dan vooral de ondergrondse tanks. Er moet geverifieerd worden dat het geloosde water geen helder of verdund water is. Voor elke rioolaansluiting is een voorafgaande goedkeuring vereist van de beheerder van het rioleringsnet, in overeenstemming met de Wet op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Het niveau en de locatie van de openbare riolering bepalen de minimale hoogte van de overloop voor de componenten van de zuiveringsinstallatie, zodat het water door zwaartekrachtwerking daarheen stroomt. Afhankelijk van de topografie van het terrein en de niveaus van de bebouwing, zullen de mogelijkheden om zuiveringstechnieken te integreren in het project al dan niet beperkt zijn. De locatie van de riolering vormt een beperking voor de keuze van de inplanting van de technieken. De overloop wordt uitgerust met een stankafsluiter en eventueel met een terugslagklep om te vermijden dat de stank van het riool binnendringt.

Het rioolstelsel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is unitair: afvalwater en hemelwater worden erin gemengd. Er zijn ook enkele gescheiden collectieve netten in nieuwe verkavelingen en nog een aantal zones zonder riolering. De lozing van gezuiverd water kan gebeuren in een gescheiden collectief rioolstelsel zolang het zuiveringsrendement voldoet aan de voorwaarden voor lozing in het oppervlaktewater.

Opslag- en distributievoorwaarden

De problematiek van de opslag vóór herdistributie in de verbruikscyclus van het gebouw sluit aan bij die van de opvang van regenwater (zie dossier Hergebruik van hemelwater), behalve dat er geen buffertank nodig is voor debietschommelingen door onweer.

De waterkwaliteit

Het behoud van de waterkwaliteit na zuivering is afhankelijk van de doeltreffendheid van de zuiveringstechniek : daadwerkelijke vermindering van de organische belasting, van de tertiaire vervuiling en van de bacteriën.

In het kader van een recyclagekring is de vermindering van de tertiaire vervuiling (stikstof en fosfor) belangrijk. Er bestaat namelijk een risico van ongewenste ophoping en bezinking van mineralen in de spoelbakken van de toiletten, waterleidingen, pompen enz.

De afbraak van de bacteriologische belasting is eveneens een belangrijke recyclageparameter. Nieuwe bacteriegroei moet worden vermeden. Ze tast uiteraard de kwaliteit van het opgeslagen water aan (bacteriewoekering, verhoging van de troebelheid enz.).

Er bestaan technieken om de waterkwaliteit tijdens de volledige duur van de opslag in stand te houden. Die technieken omvatten onder meer de toevoer van zuurstof aan het water om een anaerobe fermentatie van het opgeslagen water te vermijden, of ontsmettingstechnieken (ultrasone trillingen, uv-stralen, omgekeerde osmose, chloreren enz.). Dergelijke technieken zijn echter duur, energieverslindend en/of vervuilend.

Op de toevoerbuis van het gezuiverde water moet een bypass worden geplaatst (eventueel aangesloten op het waterafvoernet) om bij een slechte werking van de zuiveringstechniek een grotere vervuiling van de niet-drinkbare watervoorraad te vermijden.

Kenmerken en voorzieningen van de tank

De tank moet waterdicht zijn en uitgerust zijn met een bezinktank, een niveau-indicator, een mangat voor het onderhoud, alsook een afkoppelbare voorziening voor het bijvullen met leidingwater.

De opslagtank van het gezuiverde water kan naast de regentank(s) worden geplaatst. De tank wordt uitgevoerd in beton (prefab of ter plaatse gegoten met een waterdichte deklaag) of in kunststof.

Met het oog op overstroming moet de tank met een overloop uitgerust zijn. Om de stoflaag te verwijderen die zich onvermijdelijk aan het oppervlak van het water vormt en om te voorkomen dat de sifon uitdroogt, is het goed de tank een tiental keer per jaar te laten overlopen. Een regelmatige aftapping is aangewezen om de minerale stoffen te verwijderen die zich tijdens de recyclagecycli kunnen ophopen.

Distributienetten

De toevoerleidingen van het leidingwater en van het niet-drinkbare water (gezuiverd afvalwater en regenwater) moeten duidelijk gemarkeerd en onderscheiden zijn.

Deze markering omvat:

  • een principeschema van de installatie waarop de verschillende onderdelen zijn aangeduid;
  • de markering van de distributieleidingen van beide leidingnetten;
  • aan de aftappunten bordjes of etiketten met de vermelding 'niet-drinkbaar water'.

Bovendien moeten de buitenkranen buiten het bereik van kinderen worden geplaatst (h: 160 cm) of beveiligd. Bepaalde technische kranen krijgen een speciale sleutel.

Meer informatie over de specifieke uitrusting voor de distributie van niet-drinkbaar water en/of voor de productie van drinkbaar water met het oog op consumptie vindt u in dossier Hergebruik van hemelwater.