Terug naar

Voorschriften en normen

Voorschriften

Dit deel van het dossier geeft een beknopt overzicht van de elementen van de voorschriften waarmee rekening moet worden gehouden wanneer afvalwaterbeheer aan bod komt in een project. Om de voorschriften en de specifieke voorwaarden die van toepassing zijn voor elk project te kennen, is het steeds nuttig zich te richten tot de bevoegde overheden. Die kunnen u het best informeren op basis van de kenmerken van het project.

Algemeen kader

Het algemene wettelijke kader is de ordonnantie van 20 oktober 2006 tot opstelling van een kader voor het waterbeleid (hierna de 'kaderordonnantie water') die de Richtlijn 2000/60/EG heeft omgezet en die heeft geleid tot een grondige herstructurering van de Brusselse watersector. De ordonnantie werd regelmatig aangepast om zo goed mogelijk te voldoen aan de uitdagingen van morgen (regenwaterbeheer, droogte, hergebruik van het water van het tweede circuit, flexibiliteit en reactievermogen van de sector, correcte en eerlijke tarieven enz.).

In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is het principe duidelijk. Al het geproduceerde afvalwater moet worden opgevangen voor behandeling in een van de twee gewestelijke waterzuiveringsstations. In dat geval spreken we over een gewestelijke collectieve zuivering. Het grootste deel van het grondgebied is uitgerust met riolen. Bij de aflevering van een vergunning (stedenbouwkundige en/of milieuvergunning) is het dus altijd verplicht om hierop aan te sluiten.

Toch zijn er nog steeds bepaalde zones zonder riolering. Momenteel wordt er gewerkt aan een kaart met de zones waar een individuele of autonome zuivering wordt toegepast omdat het onmogelijk is om aan te sluiten op de riolering of omdat er op korte of middellange termijn geen riolering zal worden aangelegd.

Er kunnen verschillende mogelijkheden voor individuele zuivering worden toegepast, maar in elk geval moet een milieuvergunning worden afgeleverd. Rubriek 56-A van de lijst van de ingedeelde inrichtingen bevat immers in klasse 2 de "afvalwaterzuiveringsstations (septische putten, ministation, waterbekkens, zuiveringsstation ...), systemen voor het verspreiden van afvalwater of effluenten in het milieu (lozing in oppervlakte, draineerbuizen, zinkputten ...) met een capaciteit kleiner dan 2.000 inwonersequivalenten". We wijzen erop dat deze verplichting relatief recent is: vóór 20 april 2019 had deze vereiste enkel betrekking op zuiveringsprojecten met een capaciteit gelijk aan of hoger dan 20 inwonersequivalenten.

Voor zover het geproduceerde afvalwater niet in een riool wordt geloosd en dus collectief wordt gezuiverd, voorziet het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in een vrijstelling van het 'zuiveringsgedeelte' van de waterprijs op voorwaarde dat de exploitant van een individueel zuiveringsstation aantoont dat zijn systeem voldoet aan de vereisten van zijn milieuvergunning. Deze vrijstelling kan worden aangevraagd bij de waterdistributeur die instaat voor de facturatie.

Oppervlaktewater

Sinds de jaren 1970 bestaat er een wet op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging (wet van 26 maart 1971). Die wet verbiedt met name om voorwerpen of stoffen in de oppervlaktewateren te werpen en er vervuilde of verontreinigende vloeistoffen in te lozen of er gassen in te brengen, behalve wanneer het gaat om lozingen van afvalwater die worden toegestaan, meer bepaald in het kader van een milieuvergunning. Het is eveneens verboden vaste stoffen of vloeistoffen te deponeren op een plaats vanwaar ze door een natuurlijk verschijnsel in die wateren kunnen terechtkomen.

De principes van deze wet worden voortaan opgenomen in de kaderordonnantie water die het volgende bepaalt: "Elke lozing van afvalwater en koelwater in de oppervlaktewateren is verboden, tenzij ze toegelaten werd door een milieuvergunning die werd uitgereikt in overeenstemming met de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen."

De algemene normen betreffende de lozing staan in het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater. Voor activiteiten onderworpen aan milieuvergunning, worden de lozingsnormen, algemene normen desgevallend aangevuld met specifieke normen, geval per geval vastgelegd in de milieuvergunningen.

De ordonnantie van 16 mei 2019 met betrekking tot het beheer en de bescherming van de onbevaarbare waterlopen en vijvers in Brussel vult de wet op de bescherming van de oppervlaktewateren aan. Elke aantasting van de ecologische en/of chemische kwaliteit van een onbevaarbare waterloop kan leiden tot een sanctie. Daarnaast is het ook verboden om, zonder voorafgaande schriftelijke machtiging van de beheerder, lozingspunten in de oevers van een geklasseerde onbevaarbare waterloop of van een gewestelijke vijver toe te voegen.

Milieukwaliteitsnormen

Er bestaan ook immissienormen (eigen aan elke watermassa) die moeten worden nageleefd om de oppervlaktewatermassa's in goede staat te krijgen. Deze normen hebben betrekking op bepaalde chemische parameters (waarvan de prioritaire gevaarlijke stoffen op Europees niveau zijn bepaald) en fysicochemische parameters (temperatuur, pH, BZV, CZV enz.). Deze normen zijn terug te vinden in:

Grondwater

Op vergelijkbare wijze is er ook een specifieke wetgeving betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het gaat om de volgende teksten:

Behandeling van afvalwater

De wettelijke referentie is het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 23 maart 1994 betreffende de behandeling van stedelijk afvalwater.

Dat besluit is de omzetting voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van de Europese Richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. Ze legt met name de criteria vast voor het bepalen van kwetsbare en minder kwetsbare gebieden. Het Zennebekken werd aangewezen als kwetsbaar gebied door zijn sterke eutrofiëring. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is bijgevolg verplicht om al zijn afvalwater via zijn rioleringsnet op te vangen en te behandelen alvorens het in de Zenne te lozen. Bij gebrek aan een collectieve zuivering kan gebruik worden gemaakt van afzonderlijke systemen of andere passende systemen waarmee dezelfde graad van milieubescherming wordt bereikt.

Technische normen

Onderstaande technische normen worden ter informatie opgenomen. Het project moet nagaan of het wel degelijk om de recentst bijgewerkte normen gaat. Toch is het altijd nuttig om professionals te raadplegen om de specifieke normen en voorwaarden te bepalen die voor elk project moeten worden nageleefd en die pas na een volledige analyse kunnen worden geïdentificeerd.

Afvoerputten

  • EN 1253-1/2/3/4/5 (2001-2000) Afvoerputten voor gebouwen

Leidingen

  • EN 295-1/2/3/4/5/6/7/10 (1994-2005) Grèsbuizen en -hulpstukken en verbindingen voor afvoerleidingen en riolering
  • ENV 1046 (2001) Kunststofleiding- en mantelbuissystemen - Systemen buitenshuis voor het transport van water of afvalwater - Praktijkrichtlijnen voor bovengrondse en ondergrondse aanleg
  • EN 1329-1 (1991) Kunststofleidingsystemen voor binnenrioleringen (lage en hoge temperatuur) - Ongeplasticeerd polyvinylchloride (PVC-U) - Deel 1: Specificaties voor leidingen, hulpstukken en het systeem
  • EN 1401-1/3 (2009-2001) Kunststofleidingsystemen voor ondergrondse drukloze rioleringen - Ongeplasticeerd poly(vinylchloride) (PVC-U)
  • EN 1451-1 (1998) Kunststofleidingsystemen voor binnenrioleringen (lage en hoge temperatuur) - Polypropyleen (PP)
  • EN 1451-3 (2000) Kunststofleidingsystemen met buizen met een gestructureerde wand voor binnenriolering (lage en hoge temperatuur) - Ongeplasticeerd polyvinylchloride (PVC-U)
  • EN ISO 1452-1/2/3/4/5 (2009-2010) Kunststofleidingsystemen voor drinkwatervoorzieningen en voor boven- en ondergrondse rioolpersleiding - Ongeplasticeerd polyvinylchloride (PVC-U)
  • EN 1519-1 (2000) Kunststofleidingsystemen voor binnenrioleringen (lage en hoge temperatuur) - Polyethyleen (PE)
  • EN 1566-1 (2000) Kunststofleidingsystemen voor binnenrioleringen (lage en hoge temperatuur) - Gechloreerd polyvinylchloride (PVC-C)
  • EN 1852-1 (2009) Kunststofleidingsystemen voor drukloze buitenrioleringen - Polypropyleen (PP)
  • CEN/TS 1852-3 (2005) Kunststofleidingsystemen voor drukloze buitenrioleringen - Polypropyleen (PP)
  • EN 12200-1 (2000) Kunststofleidingsystemen voor de afvoer van hemelwater voor bovengronds gebruik buiten - Ongeplasticeerd polyvinylchloride (PVC-U)
  • CEN/TS 12666-1 (2011) Kunststofleidingsystemen voor ondergrondse drukloze binnen- en buitenrioleringen - Polyethyleen (PE)
  • EN 13244-4 (2003) Kunststofleidingsystemen voor onder- en bovengrondse drukwaterleidingsystemen voor algemeen gebruik, afvoer en rioleringen - Polyethyleen (PE) - Deel 4: Afsluiters 
  • EN ISO 11296-1/3/4 (2011) Kunststofleidingsystemen voor renovatie van ondergrondse drukloze rioleringsnetwerken
  • EN 13566-2/7 (2006-2007) Kunststofleidingsystemen voor renovatie van ondergrondse drukloze rioleringsnetwerken
  • EN 13598-1 (2011-2009) Kunststofleidingssystemen voor drukloze ondergrondse rioleringen - Ongeplasticeerd PVC (PVC-U),polypropyleen (PP) en polyethyleen (PE)
  • ENV 13801 (2001) Kunststofleidingsystemen voor binnenriolering (lage en hoge temperaturen) - Thermoplasten - Aanbevolen praktijkrichtlijnen
  • EN 13476-1/2/3 (2007-2009) Kunststofleidingsystemen voor drukloze ondergrondse rioleringen - Leidingsystemen met een gestructureerde wand van ongeplasticeerd poly(vinylchloride)(PVC-U), polypropyleen (PP) en polyethyleen (PE) 
  • EN 1610 (1997) Aanleg en testen van rioleringen en afvalwaterleidingen 

Vormgeving en implementatie van waterafvoernetten

  • NBN-EN 12056-1 (2000/09) Binnenriolering onder vrij verval - Deel 1: Algemene en uitvoeringseisen
  • NBN-EN 12056-2 (2000/09) Binnenriolering onder vrij verval - Deel 2: Ontwerp en berekening van huishoudelijk-afvalwatersystemen
  • NBN-EN 12056-3 (2000/9) Binnenriolering onder vrij verval - Deel 3: Ontwerp en berekening van hemelwaterafvoersystemen
  • NBN-EN 12056-4 (10/2000) Binnenriolering onder vrij verval - Deel 4: Pompinstallaties voor afvalwater - Ontwerp en berekening
  • NBN-EN 12056-5 (10/2000) Binnenriolering onder vrij verval - Deel 5: Installatie en beproeving, instructies voor functionering, onderhoud en gebruik

Overloopbescherming

  • EN 12380 (2003) Beluchtingsventielen voor de binnenriolering - Eisen, beproevingsmethoden en conformiteitsbeoordeling 
  • EN 13564-1/2-3 (2002-2003) Terugslagkleppen voor gebouwen

Pompinstallaties

  • EN 12050-1/2/3/4 (2001-2000) Pompinstallaties voor afvalwater van gebouwen en terreinen - Bouw- en beproevingsprincipes

Afvoersystemen voor afvalwater en kwaliteit van het gezuiverde water

  • DIN 1986: bijvoorbeeld, voor waterrecyclage na zuivering
  • CSTC – NIT 200: installaties voor de afvoer van afvalwater in gebouwen

Individuele zuivering van afvalwater

  • EN 12566-1/3/4 (2004-2009-2008) – Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties tot 50 IE
  • EN 1085 (2007) - Afvalwaterzuivering - Termen en definities